De antitrombine activiteit in het bloed is verhoogd (voor zover bekend zonder klinische betekenis).


Antitrombine is een van de belangrijkste fysiologische remmers van de stollingscascade in het bloed. Meting van de antitrombine activiteit wordt uitgevoerd in het kader van:
De antitrombine activiteit in het bloed is verhoogd (voor zover bekend zonder klinische betekenis).
Anabole steroïden, zoals stanozolol.
De antitrombine activiteit in het bloed is verlaagd.
Bij de meting van antitrombine activiteit wordt gebruikt gemaakt van de remmende werking van antitrombine op trombine of stollingsfactor Xa in aanwezigheid van heparine:
Het reagens bevat een chromogeen substraat dat specifiek door trombine of FXa omgezet kan worden in een product dat met licht van een bepaalde golflengte te detecteren is.
Door aanwezigheid van antitrombine, gebonden aan heparine, wordt trombine of FXa geremd, waardoor de omzetting van het chromogene substraat geremd wordt. De gemeten hoeveelheid van het chromogene product is omgekeerd evenredig met de antitrombine activiteit.
0,8 - 1,2 U/mL of 80 - 120% van normaal
Pasgeborenen kunnen een verlaagde antitrombineactiviteit hebben ten opzichte van volwassenen.
Er dient aandacht te zijn voor de pre-analytische fase.
De meting van antitrombine activiteit kan verstoord worden door:
De bepaling van antitrombine activiteit maakt gebruik van de werking van heparine. Behandeling met heparine heeft daarom effect op de uitkomst van de antitrombine activiteit. Hier moet rekening mee gehouden worden bij de interpretatie van de uitslag bij diagnostiek in het kader van tromboseneiging.
Bepalingen van antitrombine activiteit gebruikmakend van remming van FXa kunnen beïnvloed worden door gebruik van directe Xa remmers (DOACs: rivaroxaban, enoxaban, apixaban).
Bepalingen van antitrombine activiteit gebruikmakend van remming van trombine kunnen beïnvloed worden door gebruik van directe trombine remmers (DOACs: dabigatran, argatroban).