De activiteit van de specifieke stollingsfactor is verlaagd ten opzichte van het normaalgebied van een gezonde populatie.


De aPTT- en PT-assays zijn screenende bepalingen voor de activiteit van respectievelijk de intrinsieke en extrinsieke stollingsroutes. Bij een verhoogde bloedingsneiging en een afwijkende aPTT en/of PT kan vervolgonderzoek uitgevoerd worden door de stollingsactiviteit van individuele stollingsfactoren te meten.
Voor activiteitsbepaling van stollingsfactoren VIII en IX: zie de aparte pagina's voor factor VIII en factor IX
De activiteit van de specifieke stollingsfactor is verlaagd ten opzichte van het normaalgebied van een gezonde populatie.
Bij verlaagde stollingsactiviteit van één individuele stollingsfactor:
Bij verlaagde stollingsactiviteit van meerdere stollingsfactoren:
De activiteit van de specifieke stollingsfactor is verhoogd ten opzichte van het normaalgebied van een gezonde populatie.
Bij verlaagde stollingsactiviteit van één individuele stollingsfactor:
Bij verlaagde stollingsactiviteit van meerdere stollingsfactoren:
De activiteit van de specifieke stollingsfactor valt binnen het normaalgebied van een gezonde populatie.
Bij verlaagde stollingsactiviteit van één individuele stollingsfactor:
Bij verlaagde stollingsactiviteit van meerdere stollingsfactoren:
De activiteit van individuele stollingsfactoren wordt gemeten met een PT- of aPTT gebaseerde stollingsassay.
Het plasma van de patiënt wordt verdund met een plasma waarin de te meten stollingsfactor ontbreekt. Vervolgens wordt de stollingstijd (middels PT of aPTT) gemeten van dit mengsel. Door af te lezen tegen een kalibratielijn met bekende stollingsfactoractiviteit waarden kan de gemeten stollingstijd omgerekend worden naar de activiteit in het patiëntplasma.
Naast stollingstijd-gebaseerde assays zijn voor specifieke stollingsfactoren ook chromogene assays beschikbaar.
Afhankelijk van de specifieke stollingsfactor.
Stollingsfactoractiviteit wordt uitgedrukt als units per ml of als percentage ten opzichte van een gezonde populatie. Hierbij komt 100% overeen met 1,0 U/ml.
Er kunnen verschillen zijn tussen (de referentie-intervallen van) verschillende methodes. Uitslagen dienen te worden geïnterpreteerd in de context van de referentiewaarden van het uitvoerende laboratorium.
Antistollingsmedicatie heeft invloed op de screenende testen aPTT (i.e. ongefractioneerde heparine, DOACs en in mindere mate LMWH) en PT (vitamine K-antagonisten). Wanneer bij een afwijkend aPTT- en/of PT-resultaat vervolgonderzoek middels individuele stollingsfactor activiteitassays wordt ingezet, dient het gebruik van antistollingsmedicatie onderzocht en uitgesloten te worden als verklaring voor de afwijking.