Er is onvoldoende of dysfunctioneel fibrinogeen aanwezig


Fibrinogeen is de voorloper van het fibrinestolsel en bevindt zich aan het einde van het gezamenlijke deel van de intrinsieke en extrinsieke stollingsroute. Bepalen van de concentratie fibrinogeen is met name nuttig wanneer sprake is van een onverklaarde verlenging van de PT en de APTT, bij verdenking van verhoogd verbruik of bij een te verwachten hoog verbruik (zoals bij aanvang van bijvoorbeeld open-hart chirurgie).
Er is onvoldoende of dysfunctioneel fibrinogeen aanwezig
Er is voldoende aanwezigheid van fibrinogeen.
Persisterend verhoogd fibrinogeen is geassocieerd met een groter risico op trombose.1
De twee meest gebruikte fibrinogeen bepalingen berusten op het meten van de functionaliteit van het aanwezige fibrinogeen (Clauss methode), of op de eiwitconcentratie van fibrinogeen (immunologische bepalingen).
Clauss methode
Bij de Clauss methode wordt van een controle monster met een bekende concentratie fibrinogeen een serie verdunningen gemaakt. Aan deze verdunningen wordt een hoge concentratie trombine toegevoegd om het aanwezige fibrinogeen om te zetten in fibrine. Doordat (een hoge concentratie) trombine wordt gebruikt, spelen andere stolfactoren of remmers van trombine geen rol in deze methode. De tijd die nodig is voor het omzetten van fibrinogeen in fibrine wordt op dezelfde manier gemeten als bij de PT en de APTT.
Deze uitslagen worden uitgezet in een standaardcurve. Vervolgens wordt het plasma van de patiënt verdund. Deze verdunning dient enerzijds om eventuele aanwezigheid van remmers zo veel mogelijk te verminderen en anderzijds de stoltijd kunstmatig te rekken zodat deze beter gemeten kan worden. Uiteindelijk wordt op dezelfde wijze de stolling geactiveerd met trombine. De tijd die nodig is voor het vormen van een stolsel wordt vertaald naar een fibrinogeen concentratie middels de standaardcurve die eerder gemaakt is.
Immunologische methoden (ELISA)
Bij een enzyme-linked immuno sorbent assay (ELISA) wordt fibrinogeen in een reactiekamer gevangen middels geïmmobiliseerde antistoffen. Vervolgens wordt het overtallige plasma weggewassen en worden met enzym gelabelde antistoffen tegen fibrinogeen toegevoegd. Overtallige, niet gebonden, antistoffen worden weggewassen en een substraat voor het eerdergenoemde enzym wordt aan de reactiekamer toegevoegd. Het enzym zet het substraat om in een kleur, waarbij de verandering in kleurintensiteit omgerekend wordt naar een concentratie fibrinogeen.
Het referentie-interval is afhankelijk van het gebruikte reagens en meetapparatuur en kan tussen laboratoria verschillen. De richtwaarde bedraagt 1.5-4.0 g/L.